Wederzijdse afhankelijkheid
Met de inval van Rusland in Oekraïne is een felle discussie ontstaan over het beleid van de Europese Unie (EU) ten opzichte van Poetin in de afgelopen jaren. De EU en haar lidstaten zouden naïef zijn geweest en uit kortzichtig economisch eigenbelang de economische banden met Rusland hebben behouden. In deze discussie worden de eerdere sancties tegen Rusland en de rol van Duitsland en Frankrijk in de totstandkoming van de Minsk-akkoorden vaak vergeten. Maar belangrijker nog is dat voorbij wordt gegaan aan de strategische theorie die ten grondslag ligt aan het EU-beleid: de theorie van de wederzijdse economische afhankelijkheid. Deze theorie stelt dat wanneer staten economisch van elkaar afhankelijk zijn, de kans kleiner is dat zij oorlog met elkaar voeren. Dat is het idee waar het hele Europese project op gestoeld is en het is dus niet vreemd dat het in de EU veel aanhang kent. En met reden, want er is behoorlijk wat bewijs dat de theorie klopt: niet alleen leidde economische integratie tot een (bijna) tachtigjarige vrede in de EU, academisch onderzoek laat zien dat wederzijdse afhankelijkheid ook in andere tijden en buiten Europa de vrede vaak bevordert. Geloof in deze theorie lag ook ten grondslag aan de overtuiging van experts dat Poetin Oekraïne niet binnen zou vallen: dat zou immers veel te veel kosten. Waar economisch eigenbelang in de huidige discussie wordt gezien als naïef of moreel fout, is dat volgens de theorie van wederzijdse afhankelijkheid dus juist het mechanisme dat staten aanzet tot vreedzaam gedrag. Immers, als je economisch afhankelijk bent van anderen, is oorlog een dure optie waarvoor je liever niet kiest. Het behoud van economische relaties met Rusland was volgens dit gedachtegoed dus precies het recept om de vrede te bevorderen. De EU en de experts hebben het mis. Poetin is Oekraïne binnengevallen. Maar het zou een vergissing zijn om de theorie van wederzijdse economische afhankelijkheid daarom overboord te gooien. Los van het bewijs dat de theorie in veel andere gevallen wel werkt, is er geen zekerheid dat de alternatieven – afschrikking door verdere militarisering, uitbreiding van de NAVO en Poetin zijn invloedssfeer gunnen – hadden gewerkt. Ook zijn er aanwijzingen dat het niet de theorie zelf is die gefaald heeft, maar dat het probleem ligt bij de aannames waarop ze is gebaseerd. En als deze veronderstellingen niet opgaan, zal afhankelijkheid dus niet leiden tot vrede. De theorie van de wederzijdse afhankelijkheid veronderstelt dat staten rationele besluiten nemen op basis van juiste informatie, en dat economische welvaart een cruciaal onderdeel uitmaakt van het eigenbelang van een staat. Alles wijst erop deze assumpties in het geval van Poetin niet opgingen. Dat is een belangrijke bevinding, al is het alleen al omdat het succes van sancties maar ook van een strategie van afschrikking (deels) op dezelfde vooronderstellingen gestoeld zijn.
Femke van Esch is hoogleraar European Governance en leiderschap van de EU aan het departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van de Universiteit Utrecht. Samen met Jan Pieter Beetz schrijft zij bij toerbeurt over zaken die Europa aangaan. Het uitgangspunt: de Europese Unie is meer dan Brussel alleen.
Deel dit artikel