Weg met plooibare pragmatiek en ingenieursmentaliteit
Lang leve de dissonantie
Tekst Mark van Ostaijen Beeld ANP Foto
Een dominant verlangen in de Nederlandse politiek is die naar evenwicht, compromis en verbinding. Dat verlangen krijgt vorm in wat we het harmonie- en poldermodel noemen. In dit model draait het om consensus, overleg en overeenstemming en wordt korte metten gemaakt met een deviante partij, een dissonante mening of een onwelgevallige partijleider. Uiteindelijk creëren oplossingen vaak nieuwe problemen. Het denken in oplossingen en problemen is bovendien onderdeel van een technocratische depolitiseringsstrategie die politiek reduceert tot probleemmanagement. Met als gevolg dat dissonantie naar de politieke randen (populisme) wordt geduwd en politiek vooral een kwestie is van gewoon problemen oplossen zonder ware ideologische verschillen. Verschil mag er zijn, maar de plooibaarheid telt.
Met name minister-president Rutte krijgt nog weleens het verwijt vooral een probleemmanager te zijn. Op de foto: Mark Rutte, Hugo de Jonge en Karien van Gennip in de Tweede Kamer
‘Probleemmanagement is de norm geworden’
Het is deze manier van denken die elke vorm van politiek antagonisme als onwenselijk beschouwt. En tijdens elke verkiezingscampagne wordt die zichtbaar. Al snel wordt er namelijk gesproken over een partij die polariseert, over moddergooien of over ruggen die naar elkaar toestaan. De toon van het debat of de verruwing van het taalgebruik wordt gehekeld of een uitspraak wordt als onconstructief afgedaan. Het is het discours van probleemmanagers dat zorgwekkend veel door politici wordt gebezigd. Zorgwekkend, omdat politici idealiter strijd voeren over idealen in een politieke arena waar het verschil telt boven de overeenkomstigheid.
Probleemmanagement Het harmoniemodel van de probleemmanagers miskent het politieke aan politiek. Namelijk de plek waar maatschappelijke tegenstellingen manifest worden, waar dissensus als verbindingsfactor belangrijker is dan consensus en waar het adagium is: to agree to disagree. Of zoals de Franse filosoof Jacques Rancière stelt: ‘Consensus is het “einde van de politiek” en niet de verwezenlijking van haar doelstellingen, maar eenvoudigweg de terugkeer naar de “normale” toestand, namelijk dat de politiek niet bestaat.’ Door het harmoniemodel wordt probleemmanagement de norm. Het is een norm die ervoor kan zorgen dat het politieke gehalte van de Tweede Kamer vergelijkbaar wordt met die van de instituties van de polder: de waterschappen. Want daar waar depolitisering bestaat, kan nauwelijks een politieke gemeenschap ontstaan. Wellicht is dit een verklaring voor de jarenlang lage opkomstcijfers voor de verkiezingen van de gedepolitiseerde domeinen van waterschappen, Provinciale Staten en de Europese Commissie.
VVD-verkeersdrempel ‘Maar er bestaat toch niet zoiets als een VVD-verkeersdrempel?’ hoor ik politici in het lokaal bestuur weleens tegenwerpen. Nee, dat klopt. Maar of ergens een verkeersdrempel moet komen in plaats van een school of een natuurgebied, is wel degelijk geïnspireerd vanuit ideologische motieven en politieke belangen. Laat je dus niks wijsmaken. Elke verkeersdrempel is politiek. Bovendien zit er iets problematisch aan het idee van gewoon problemen oplossen. Dat levert Realpolitik op, waarin politiek niets meer is dan probleemmanagement. Als gevolg daarvan probeert men zelfs grote vraagstukken (zoals oorlogen, klimaat, duurzaamheid) in te passen in het simpele schematische model van problemen en oplossingen. Het is de pragmatiek van de ingenieursmentaliteit die vertrekt vanuit het idee van opgaven en de aanname dat er voor ieder probleem een oplossing bestaat. Zo repte ook het coalitieakkoord van het kabinet-Rutte IV over ‘een kabinet dat de grote maatschappelijke problemen oplost’. Het past binnen een ideologie die publicist Evgeny Morozov solutionisme noemt, namelijk een heilige overtuiging in het oplossen van problemen.
Metafoor Nu hebben veel politici en bestuurders de mond vol van gewoon problemen oplossen. Maar het pijnlijke aan dit probleemoplossingsschema is dat een probleem nooit voor zichzelf spreekt. Bovendien kunnen veel problemen ook helemaal niet worden opgelost. Daarom is het denken in problemen oplossen helaas vaak onderdeel van het grotere probleem. Hoe ik dat bedoel? Daarvoor moeten we even stilstaan bij de begrippen die we hiervoor hanteren. Want een oplossing is een metafoor, het is beeldspraak die afkomstig is uit de scheikunde. Zo lossen suikerkorrels op in water. Dat fysische proces is een oplossing. Maar als politici het over een oplossing hebben, draagt het de belofte in zich dat er iets uit het zicht verdwijnt.
Depolitiseringsstrategie Echter, net als bij de suikerkorrels die zichtbaar in water oplossen en zoetstof toevoegen, voegt een oplossing in de sociale werkelijkheid ook veelal iets toe. Vaak is dat een nieuw probleem. Zo zorgt de standaardoplossing voor fileproblematiek (meer asfalt) voor meer problemen (verkeersongelukken en stikstof), zo kan de aanpak van fraude zorgen voor een toeslagenaffaire en kan het oplossen van energie- en klimaatdoelstellingen met bijvoorbeeld windmolens voor extreme geluidsoverlast zorgen. Uiteindelijk creëren oplossingen vaak nieuwe problemen. Het denken in oplossingen en problemen is bovendien onderdeel van een technocratische depolitiseringsstrategie die politiek reduceert tot probleemmanagement.
Naar de randen De dominantie van dit harmoniemodel in Nederland zorgt ervoor dat we dissensus naar de randen van de politiek verbannen. Als gevolg kan men wachten op herstel naar destabilisatie, in de vorm van populistisch sentiment. Goedschiks of kwaadschiks doet men er in Nederland goed aan, om ‘emancipatie van de dissonantie’ te bewerkstelligen, zoals componist Schönberg dat stelde. Dat lijkt me een mooie les voor na de Provinciale Statenverkiezingen. ◼
‘De aanname is dat er voor ieder probleem een oplossing bestaat’
Deel dit artikel