Oekaze-Kok zit goed contact nog altijd in de weg
Meer openheid en omgangsregels moeten angstcultuur vervangen
Tekst Jelle van der Meulen Beeld Aad Goudappel
Versoepeling van de Oekaze-Kok moest contact tussen ambtenaren en politici vergemakkelijken en beleid beter en transparanter maken. Wat hebben de nieuwe regels teweeggebracht? ‘Het is een extra drempel, die niet het algemeen belang dient, maar dat van de posities hoger in de lijn.’
‘Contact tussen ambtenaren en politici is een heikele kwestie’
Een tijdje terug ontving Renske Leijten een berichtje van een ambtenaar van de Belastingdienst. Die nodigde het Kamerlid (SP) uit eens langs te komen, om een open gesprek aan te gaan over het werk van de Belastingdienst en uitspraken van Leijten daarover. ‘Ze wilden me graag spreken, maar waarschuwden: je krijgt wel de wind van voren,’ vertelt Leijten. ‘Prima, ik ben niet van suiker, jullie ook niet, dus laten we vooral met elkaar praten.’ Maar 2 weken later kreeg ze een bericht dat de bijeenkomst niet door kon gaan. ‘De hoogste directeur-generaal en projectdirecteur moesten aanwezig zijn en daar had die ambtenaar geen trek in: dan moest hij op zijn woorden letten.’
Contact tussen ambtenaren en politici is al jaren een heikele kwestie. Volgens de Oekaze-Kok uit 1998 is het ambtenaren alleen toegestaan om feitelijke informatie te geven aan Kamerleden, journalisten en anderen. Bovendien is instemming van de minister noodzakelijk. Dat moest anders, vond men in het kabinet-Rutte III. Minister Kajsa Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voerde eind 2020 een aantal wijzigingen door. Verzoeken om informatie zouden voortaan ‘welwillend en zakelijk worden beoordeeld’ en elk departement kreeg een parlementair contactpersoon om verzoeken van Kamerleden om feitelijke informatie te beoordelen.
Onduidelijkheid Het is nog te vroeg om te zeggen of daarmee daadwerkelijk iets is veranderd, vindt Stephan Grimmelikhuijsen, universitair hoofddocent publiek management aan de Universiteit Utrecht. ‘Ik kan me voorstellen dat het tijd kost om zoiets te veranderen; van 1998 tot 2021 mag het niet, en dan nu wel, maar ook weer niet alles. Het lijkt me logisch dat er dan nog de nodige onduidelijkheid heerst en er angst is.’ Leijten is minder positief gestemd. ‘Als je ergens een laag tussen zet – de parlementair contactpersoon – maak je het niet gemakkelijker. Dat is een extra drempel. Ik ga er niet vanuit dat dat uit kwade wil is, maar het is geen oplossing. Het is niet gedacht vanuit het algemeen belang en dat van volksvertegenwoordigers en ambtenaren, maar vanuit de posities hoger in de lijn.’
Angstcultuur In beginsel, stelt Grimmelikhuijsen, dienen regels over het contact tussen ambtenaren en politici een doel. Ze leggen immers de basis onder de ministeriële verantwoordelijkheid, die inhoudt dat ministers politiek verantwoordelijk zijn voor wetgeving en beleid. ‘Als ambtenaren Kamerleden te pas en te onpas informeren en daarbij om de minister heen gaan, kan dat de ministeriële verantwoordelijkheid onder druk zetten.’ Leijten erkent dat zonder omgangsregels de ministeriële verantwoordelijkheid in het geding kan komen, maar vindt dat de oekaze is doorgeslagen. ‘Door veel ambtenaren wordt het zo opgevat dat het in principe verboden is om contact te hebben. Dat Kamerleden en ambtenaren rechtstreeks bellen over een wetsvoorstel, is ongezond en ongewenst. Maar de reactie daarop en de cultuur die daaruit is voortgekomen, is dat net zo goed! Die gaat uit van wantrouwen, of de ambtenaar zijn mond wel kan houden. Dat heeft geleid tot een angstcultuur.’
Uit de wind Veelgehoorde kritiek op ambtenaren is dat zij vooral bezig zijn hun minister uit de wind te houden en te zorgen dat hij of zij niet in de problemen komt. Maar volgens Leijten doen sommige topambtenaren nog meer dan alleen hun minister beschermen. ‘Ze houden hem of haar soms bewust op een bepaald spoor. Neem het prijsplafond: wij hadden vorig jaar al gevraagd of dat kon worden uitgezocht. We kregen te horen dat het niet mocht van Brussel, maar wat bleek: die ambtenaren waren dat in Brussel nooit nagegaan! Dat kun je dan een minister niet verwijten: die weet ook niet alles, omdat topambtenaren in bepaalde gevallen ervoor kiezen informatie niet te geven.’ Betere omgangsregels voor ambtenaren en politiek kunnen eraan bijdragen dat probleem te verhelpen, stelt Leijten. ‘Als ik feitelijke vragen heb, bijvoorbeeld over de kosten van zo’n energieplafond, dan is het toch prima als ik die informatie direct opvraag bij een ambtenaar? Diegene heeft de kennis paraat. Mits het gaat om inhoudelijke informatie die niet gekleurd is, zie ik geen enkele reden waarom dat niet zou mogen. Maak je mijn verzoek vervolgens openbaar, dan kan iedereen het inzien en haal je de politieke component eruit. Bovendien wordt de informatie zo gelijker verdeeld en kom je tot betere plannen.’
Matige informatiepositie Grimmelikhuijsen kan zich grotendeels vinden in de kritiek van Leijten en signaleert nog een probleem. Naast het stroeve contact tussen politiek en ambtenarij baart de matige informatiepositie van de Tweede Kamer hem zorgen. ‘Wil je die positie versterken, dan is het cruciaal om (ook) de ambtelijke ondersteuning van de Kamer uit te breiden.’ Maar de Kamer doet er ook goed aan kritisch naar zichzelf te kijken, stelt Grimmelikhuijsen. ‘Kijk naar het enorm aantal Kamervragen dat tegenwoordig wordt ingediend. Is dat om informatie te krijgen, of om aan je achterban te laten zien dat je iets gevraagd hebt?’ De toegenomen aandacht voor openheid en transparantie is in ieder geval een goede zaak, besluit hij. ‘Met het programma Open Overheid en de Wet open overheid zie je dat er een wil is om te veranderen. Wat het gaat opleveren, is nog niet te zeggen. Mijn hoop is wel dat al deze dingen in de toekomst leiden tot meer openbaarheid en beter bestuur.’ ◼
‘Ambtenaren zetten de minister soms bewust op een bepaald spoor’
Deel dit artikel