Als ons geld zijn waarde verliest
Over het mysterie van inflatie
Tekst Ivana Ivkovic Beeld Shutterstock
Inflatie is terug van weggeweest. Gierende inflatie, ongekend sinds de oliecrisis van de jaren 70. De angst voor een overkokende economie wordt gevolgd door een verhit debat. Is de inflatie te wijten aan de oorlog? Is het een nasleep van de coronacrisis en de verstoorde leveringsketens? Of ligt het aan het beleid van de centrale bank en de overheid die te veel heeft gespendeerd? En wat staat ons nu te doen? De rente verhogen? Compensatie bieden omwille van bestaanszekerheid?
‘Dingen hebben waarde omdat wij ze begeren’
Ik heb daar geen kant-en-klare antwoorden op. Wel ben ik geneigd om de stijgende prijzen als een mysterie te zien – zoals journalist Koen Haegens onlangs in een opiniestuk in De Groene Amsterdammer voorstelde. Haegens keert zich tegen de gretigheid waarmee – rechtse – economen en politici alle schuld bij overheden en centrale banken neerleggen. Hij haalt de Harvard-econoom Dani Rodrik aan, die pleit voor nederigheid van economen die bepaalde strategieën om inflatie te bestrijden aanbevelen of afwijzen. Kort gezegd, er is geen universele wet die vertelt wat het effect van renteverhoging op de inflatie zal zijn, want dat effect kan in sommige gevallen heel anders uitpakken. Daarom hekelt Rodrik dat de geluiden van “dissidente” economen worden geridiculiseerd en weggezet als ontkenning van de wetenschap, alsof het zou gaan om een ontkenning van de werkzaamheid van de coronavaccins.
Simmel Het lijkt me op zichzelf geen slecht idee om open te staan voor andere geluiden binnen de economische wetenschap. Maar anders dan een econoom die zich bewust is van de beperkingen van zijn eigen wetenschap, kijk ik als filosoof eerder naar de onderliggende vragen waar inflatie ons mee confronteert. Want inflatie betekent dat geld zijn waarde verliest, maar hoe kun je nou weten waarom geld zijn waarde verliest als je in eerste instantie niet weet waarom geld waarde heeft? En de waarde van geld heeft altijd iets weg van een mysterie. Dit jaar verscheen de Nederlandse vertaling van Philosophie des Geldes van de Duitse socioloog Georg Simmel. Die vertaling liet lang op zich wachten, want Simmel schreef zijn boek al in 1900. Hoewel Simmel, naast Max Weber en Émile Durkheim, een van de grondleggers van de sociologie is, bleef zijn werk wat meer in de marges. Dat neemt niet weg dat zijn boek fascinerende lectuur is.
Zelfstandige waarde Simmel biedt een van de meest prikkelende filosofische beschouwingen die ik ken van de aard van geld. Dingen hebben waarde, stelt hij, omdat wij mensen dingen begeren. Die waarde ligt dus niet in de dingen zelf besloten, maar hangt ervan af hoe hevig wij naar ze verlangen, en is aanvankelijk puur subjectief. Om dingen die we begeren daadwerkelijk te krijgen, moeten we met anderen handel aangaan. De markt brengt al die begerende mensen met hun subjectieve waarderingen bij elkaar, en daaruit ontwikkelt geld zich als de universele maatstaf waaraan je de waarde van dingen kunt afmeten. Wat gebeurt er, vroeg ik me naar aanleiding van Simmel af, als die universele maatstaf niet zo betrouwbaar blijkt? Dan krijg je te maken met het probleem dat de wiskundige Nassim Taleb ‘de Wittgensteins liniaal’ noemde. Die naam is een eerbetoon aan de filosoof Ludwig Wittgenstein. In zijn boek Fooled by Randomness, schrijft Taleb over een liniaal en een tafel. Wanneer je een tafel meet met een liniaal maar niet zeker weet of je liniaal correct geijkt is, kun je volgens Wittgenstein net zo goed je liniaal aan de tafel afmeten. Iets vergelijkbaars geldt voor prijzen: als wij onzeker zijn over de waarde van het geld, zouden we net zo goed de waarde daarvan aan de waren kunnen afmeten, als andersom, de waren aan het geld. Simmel anticipeert op dit probleem. De precieze relaties tussen geld en waren zijn niet te kennen, schrijft hij, en juist daarom heeft geld zijn zelfstandige waarde. Die waarde ontleent geld niet aan de waarde van de edelmetalen waaruit vroeger de munten werden geslagen, en evenmin aan de intrinsieke waarde van dingen die ervoor te koop zijn, maar slechts aan de waarde van dingen in zoverre ze inwisselbaar zijn voor andere dingen. Maar je kunt ook tegenwerpen dat juist die zelfstandige waarde onzeker wordt in tijden van inflatie.
Meten en calculeren Zo bezien confronteert inflatie ons met een zekere willekeur van onze waarderingen, die niet tot een objectieve maatstaf kunnen komen, en morgen anders kunnen uitvallen dan vandaag. De mens is een calculerend wezen, maar in onzekerheid calculeert iedereen met een marge in zijn voordeel. Bij elkaar opgeteld, krijg je niet een langere tafel, maar een opgerekte liniaal – inflatie dus – en de marges verdwijnen. Zo vreemd is de vicieuze cirkel van inflatie. Simmel stond uitgebreid stil bij wat het bestaan van geld als objectieve, universele maatstaf van waarde heeft betekend voor de ontwikkeling van de moderne wereld en voor onze moderne levens. De gevolgen, zoals hij ze beschrijft, zijn zeer ingrijpend, omdat de verhoudingen tussen mensen en zelfs de verhouding van de mens tot zichzelf via de bemiddeling door objectieve geldwaarden verloopt. Enerzijds maakt dit mensen onafhankelijker. Als je ergens voor betaalt, dan heb je weinig verdere verplichtingen. Anderzijds ontstaat de neiging om alles te meten en te calculeren, en raakt de moderne mens vervreemd van zichzelf.
Stuk zeep Jammer genoeg bespreekt Simmel niet de rol die inflatie hierin kan spelen, maar het is interessant om daarover te speculeren. Het enige historische voorbeeld dat ik van dichtbij ken is meteen vrij extreem – het is de periode van hyperinflatie in voormalig Joegoslavië in de jaren 90, toen de inflatie boven 100 procent per dag groeide. Ik wens het niemand toe, maar achteraf is het fascinerend om de omgang van mensen met die extreme inflatie te analyseren. Terwijl het merendeel probeerde overeind te blijven door zich aan een solide valuta vast te klampen – de Duitse mark werd bijna overal het officieuze betaalmiddel – overleefden anderen juist dankzij de hoge inflatie. Al snel werd bekend in welke winkels cheques langer bleven liggen, waardoor ze effectief niets meer waard waren tegen de tijd dat ze de bank bereikten. Het begon met kleinigheden, maar al snel werden het grotere aankopen, soms dankzij een dealtje met de verkopers – meubels, wasmachines, complete vakanties. De begeerte kon onbelemmerd met de inflatie woekeren. Tegelijkertijd waren er natuurlijk ook grote tekorten, ellenlange rijen voor brood, en kon men cash met een gemiddeld salaris slechts een stuk zeep kopen. Uiteraard verwacht ik niet dat dit doemscenario zich zal herhalen. Maar ik denk wel dat dit voorbeeld laat zien dat inflatie meer dan een gezicht heeft. Juist omdat geld als objectieve waardemaatstaf op losse schroeven komt te staan, juist omdat er een zekere mate van willekeur wordt geïntroduceerd, vallen er zware klappen bij sommigen terwijl anderen zich omhoog kunnen woekeren. Beide effecten lijken mij onwenselijk, maar dat laatste heb ik in ons verhitte inflatiedebat nog niet voorbij zien komen. Ten onrechte. ◼
Ivana Ivkovic
is filosoof en schrijft over politiek en maatschappij. Dat combineert ze met het geven van cursussen en publieksoptredens. Voor meer informatie, ga naar haar website: Nowishfulthinking.nl.
Deel dit artikel