Tekst Maurits van den Toorn
Stikstof
Zelfs met de verdergaande plannen van Rutte-IV zou het terugdringen van de stikstofuitstoot niet tijdig lukken. Beeld Shutterstock
Het nieuwe kabinet gaat de stikstofproblematiek minder streng te lijf dan het vorige, maar de partijen en bewindslieden kunnen gewaarschuwd zijn: zelfs met de verdergaande plannen van Rutte-IV zou het terugdringen van de stikstofuitstoot niet tijdig lukken. Aldus eind februari het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Wageningen Universiteit (WUR) en ingenieursbureau Deltares, die in een ‘ex ante analyse’ de plannen van het rijk en de twaalf provincies hebben doorgespit. ‘Het is niet aannemelijk dat de doelen met de plannen van de provincies en de vastgestelde maatregelen van het rijk – de piekbelastersaanpak en de aangescherpte mestwetgeving – met zekerheid zullen worden gehaald.’ Er is ‘fors meer uitvoeringscapaciteit nodig dan nu beschikbaar is’, ‘de programma’s [leunen] op beleidsinstrumenten die de pilotfase nauwelijks voorbij zijn, maar waarvan de provincies wel verwachten dat ze op korte termijn grootschalig zullen worden toegepast’. Bovendien zal de overheidsmachinerie ‘veel sneller moeten gaan draaien om de ambities in te lossen, terwijl de capaciteit en daarmee de expertise om richting te geven aan de landbouw en het landelijk gebied de afgelopen decennia juist was afgebouwd’. Het wordt een interessante combinatie: reductie van de stikstofuitstoot, verhoging van de maximumsnelheid en vermindering van het aantal ambtenaren die het moeten gaan doen.
Woningbouw
De afgesproken woningbouwdoelen zijn onhaalbaar, stelt de Aw. Beeld Shutterstock
Nog een belofte: volgens het Hoofdlijnenakkoord komt er een grote impuls in de woningbouw, in de vorm van ‘afdwingbare afspraken’ met onder meer pensioenfondsen en corporaties om de woningbouw structureel te verhogen. Een blik op de afgelopen jaren maakt duidelijk dat dat niet zal meevallen. Minister De Jonge kon duwen en trekken, maar stuitte op de realiteit van de (kapitaal)markt en de capaciteit van de bouwsector. Het jaarlijkse rapport van de Autoriteit woningcorporaties (Aw), de Staat van de corporatiesector, vatte het helder samen: om de gemaakte afspraken in 2030 te halen, moeten corporaties bijna 30.000 woningen per jaar bouwen, maar in 2022 waren het er maar 13.694. De afgesproken woningbouwdoelen zijn onhaalbaar, stelt de Aw, de eerder gemaakte afspraken zijn hooguit intenties; de term ‘wensdenken’ viel zelfs. Zo is voor twee derde van de bijna 1 miljoen woningen die tot en met 2030 moeten worden gebouwd nog geen grond aangekocht. Bovendien maakt de door de overheid in 2023 opgelegde huurverlaging voor huurders met een lager inkomen bouwen voor de corporaties moeilijker. Het is geen verhuurderheffing, maar het kost ze ook geld. Het gevolg is dat er onvoldoende binnenkomt om de woningbouwafspraken helemaal uit te voeren. In de private sector is het niet anders. Zo lukt het soms niet om winkelpanden of kantoren tot appartementen te verbouwen omdat de huuropbrengsten te laag zijn in verhouding tot de gestegen rente en de verbouwingskosten.
Ruimtelijke visie
Ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) wrijft de problemen nog eens in met de eind mei verschenen reflectie op provinciale voorstellen voor omgevingsbeleid. In dat document wordt duidelijk dat er heel wat moet gebeuren om alle ambities wat betreft natuur, ruimtelijke ordening, woningbouw en nog zowat onderwerpen te realiseren. Er is onvoldoende ruimtelijke visie en rijk en provincies komen maar niet tot de concrete actie die nodig is om de impasse in wonen, natuur en landbouw te doorbreken, stelt het PBL na onderzoek van de ruimtelijke voorstellen van de provincies. Dossiers zitten muurvast. Bij nieuwe woningbouwlocaties ontbreken plannen voor de bijbehorende infrastructuur, waardoor de ontwikkelingen dreigen vast te lopen. Er is gebrek aan mensen om de plannen uit te voeren – in de bouwsector, maar ook bij gemeenten, die te weinig ambtelijke capaciteit hebben om alle plannen uit te werken en de procedures af te wikkelen. De voornaamste aanbeveling: rijk en provincies moeten vanaf nu in samenspraak concrete, integrale ruimtelijke keuzes maken, in plaats van elkaar vragen te blijven stellen.
Minister-president Rutte
Mark Rutte. Beeld Shutterstock
Het is op het moment van schrijven als onderwerp alweer naar de achtergrond verdwenen, maar een voortijdig vertrekkende minister-president – premier Rutte lijkt nog steeds secretaris-generaal van de Navo te kunnen worden – is een nieuw fenomeen. Het was een poosje het nieuws van de dag, maar er is geen eenduidig antwoord gekomen op de vraag of het ook een probleem is. In essentie is het hetzelfde als bij andere ministers die opstappen: er is een vervanger nodig, al was het maar om praktische redenen. Iemand moet de vergaderingen van de ministerraad voorzitten. De Grondwet bevat immers sinds 1983 art. 45, met in het tweede lid de tekst: ‘De minister-president is voorzitter van de ministerraad.’ In de praktijk wordt de premier als het zo uitkomt vervangen door een van de vicepremiers, maar kan of mag dat ook voor langere tijd? Na alle commotie is alleen duidelijk dat het onduidelijk is wat er in zo’n situatie moet gebeuren. Overigens zit er, ook op het moment van schrijven, ineens zoveel schot in de kabinetsformatie dat Rutte de rit waarschijnlijk gewoon kan uitzitten, waarmee het hele probleem vooral academisch van aard wordt.
Minister-president Schoof
De verrassing over de keuze voor Dick Schoof als de nieuwe minister-president is inmiddels wel weggeëbd. Het wordt spannend hoe snel en hoe goed deze ervaren topambtenaar zich het politieke handwerk met alle bijbehorende valkuilen weet meester te maken. Ironisch is natuurlijk dat de coalitie met een paar partijen die nadrukkelijk roepen om verandering heeft gekozen voor iemand die al decennia actief is in de Haagse binnenwereld. Schoof is met al zijn functies als het ware de verpersoonlijking van de continuïteit. Het komt de kwaliteit van het bestuur waarschijnlijk ten goede dat er iemand aan het roer staat met ervaring die weet hoe groot of klein de haalbaarheid van de wensen van de coalitiepartners is (de al genoemde smalle marges). Verwachtingsmanagement binnen de coalitie zal een van de voornaamste taken van minister-president Schoof worden. We zullen zien hoeveel boze berichten op X voorheen Twitter het gaat opleveren als er weer een kroonjuweel uit het Hoofdlijnenakkoord sneuvelt omdat het onbetaalbaar is, strijdig met internationale verdragen, met Brusselse richtlijnen of de rechtsstatelijkheid.
Teleurstelling
De Nationale ombudsman Reinier van Zutphen is kritisch over de voornemens van het nieuwe kabinet. Beeld Arenda Oomen
De gouden bergen waarmee we in het Hoofdlijnenakkoord worden verblijd zijn niets nieuws onder de zon. Elk nieuw kabinet treedt aan met een heel palet aan fraaie plannen en mooie beloftes. Wat ervan terechtkomt is een tweede. Oud-VVD-leider Hans Wiegel zei lang geleden al dat een regeerakkoord maar van zeer betrekkelijk belang is, er gebeuren al gauw onverwachte dingen waardoor veel afspraken in de mist verdwijnen. En van oud-PvdA-leider Den Uyl kennen we de fameuze uitspraak over de ‘smalle marges van de democratische politiek’. Om een contemporaine bron aan te halen: de Nationale ombudsman Reinier van Zutphen is kritisch over de kabinetsvoornemens. Dat is deels op inhoudelijke gronden (de aangekondigde asielmaatregelen staan haaks op zijn adviezen), maar vooral vanwege het effect van beloftes die niet worden gerealiseerd. Zoals hij in een interview in NRC zei: ‘Een van de lessen die we trokken uit onderzoek naar grote hersteloperaties is dat als de overheid te veel belooft, dat leidt tot teleurstelling. Het vertrouwen neemt erdoor af.’ En nog duidelijker: ‘Te veel beloven en niet leveren, dat is desastreus.’ En dat terwijl het vertrouwen in politiek en overheid toch al onder druk staat.
Deel dit artikel