Grote mannen?

In de negentiende eeuw was het mode geschiedenis te schrijven aan de hand van helden, ‘grote mannen’ zoals dat toen genoemd werd. Dat was vanzelfsprekend niet nieuw, nieuw was dat er voor het eerst zoiets als een grote-mannen-theorie ontstond. Deze theorie vond zijn oorsprong bij de Schotse essayist Thomas Carlyle (1795-1881), in het bijzonder bij zijn boek On Heroes, Hero-Worship, & the Heroic in History uit 1841. Hierin betoogt Carlyle zonder een zweem van twijfel dat heel de geschiedenis het werk is van een paar uitzonderlijke figuren. ‘Alles wat op aarde tot stand is gekomen, is de praktische verwerkelijking van gedachten die huisden in het brein van Grote Mannen. De ziel van de wereldgeschiedenis is van hen.’ Destijds was Napoleon het beste voorbeeld van zo’n groot man. Groter kon haast niet. Gedurende heel de twintigste eeuw, en dan vooral in het tweede deel daarvan, na Hitler en Stalin dus, was het gebruik precies het tegenovergestelde te beweren – en in die lijn ook geschiedenis te schrijven: bottom-up. Het bestaan zou gemaakt worden door ‘het volk’ en maatschappe­lijke structuren; de rol van individuele personen was te verwaarlozen. Anders gezegd, grote mannen waren in feite helemaal niet zo groot, ze waren vooral de uitvoerders van krachten die van onderen of van buiten kwamen. De klassieke discussie in dezen draaide steeds weer om Hitler. Maakte hij de Duitse geschiedenis en het Duitse volk of lag de verhouding andersom? Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw neigde men in toe­nemende mate tot laatstgenoemde gedachte. Hoogte- of zo je wilt dieptepunt hiervan was het boek van Daniel Goldhagen uit 1996, Hitler’s Willing Executioners. Stelling: het Duitse volk bestond uit moordenaars, Hitler was weinig meer dan de verpersoonlijking van een volksgeest.

Chris van der Heijden is historicus en publicist. Daar­naast doceert hij aan de School voor Journalistiek in Utrecht.

Het zal duidelijk zijn waarom ik deze ouwe koek oplepel. Trump, Poetin, Netanyahu en eventueel nog een paar van deze figuren domineren het publieke debat op dit moment dermate dat het moeite kost je te onttrekken aan zoiets als een grote-mannen-theorie. Want wat blijft er over van dat debat en de daarbij behorende thema’s als je genoemd drietal wegdenkt? Anders gezegd: is de MAGA-beweging denkbaar zonder Trump, zou de Oekraïne-oorlog begonnen zijn zonder de obsessies van Poetin, is de massamoord in Gaza los te maken van het persoonlijke verhaal van Netanyahu? Ik vermoed dat de meeste mensen op alle drie genoemde vragen een negatief antwoord zullen geven. Terecht, denk ik. Maar is dat een bevestiging van de grote-mannen-theorie? Dat denk ik nu weer niet. Het probleem met dit soort onderwerpen is dat bewijzen per definitie onmogelijk is. Politieke situaties zijn geen laboratoriumopstellingen. Niettemin denk ik dat er meer tegen dan voor de grote-mannen-theorie te zeggen is. Neem het op dit moment meest opvallende voorbeeld: Trump. Is hij een unieke persoonlijkheid die de geschiedenis naar zijn hand zet of is hij de verpersoon­lijking, tegelijkertijd uitvergroting, lees ontsporing van een Amerikaanse mentaliteit? Ik denk dat de meeste mensen ook in dit geval hetzelfde antwoord zullen geven als ik: het laatste.

Deel dit artikel