
Tekst Gert Riphagen
Het is alweer even geleden maar het thema van de afgelopen Boekenweek – Spreek je moerstaal – was mij uit het hart gegrepen. Het raakt weer aan je wortels. Die van mij liggen in het oosten van ons land. Mijn moerstaal is het Sallands dialect. Dat vergeet je nooit helemaal, ook al heb je je, zoals ik, in de loop van je leven verpoot naar een ander deel van Nederland: de Randstad.
De website van de Boekenweek vat het begrip moerstaal ruim op: ‘Je moerstaal kan de taal zijn van je moeder. Maar dat hoeft niet.’ Je moerstaal kan ook ‘de taal zijn waarin je spreekt, schrijft, zingt, dicht, vloekt, juicht en liefhebt. Als woorden vertrouwd en echt voelen, als personages praten zoals jij: dan is taal je moerstaal.’ Het woordenboek Van Dale geeft als eerste betekenis van moerstaal: ‘staal waarvan moeren worden gemaakt.’ De tweede betekenis is: ‘de taal van je moeder’. De laatste onlineversie van Van Dale spreekt van: ‘de taal van het land waar iemand geboren is.’ Voor mij mag dat ook de streek zijn. Overigens spraken de Romeinen het volgens taalkundige Nicoline van der Sijs ook over hun vaderstaal (sermo patrius). In het middeleeuws Latijn werd het definitief moedertaal (materna lingua), mogelijk onder invloed van het Duits (Muttersprache).
Paradox NRC-lezer Eric van den Berg uit Den Haag ziet in een ingezonden brief in het thema van de Boekenweek overigens een paradox. ‘De uitdrukking betekent volgens Van Dale: gebruik geen vreemde woorden. Een taal als het Nederlands is doordrenkt van leenwoorden, van oorsprong vreemde woorden. Woorden als brief, restaurant, sushi, timing, abrikoos, muur en bami verrijken onze taal en zijn afkomstig uit verre eeuwen en van de uiteinden van de wereld,’ aldus Van den Berg, die de keuze van het thema daarom onbegrijpelijk vindt. Spreek vooral niet je moerstaal, lijkt hij te willen zeggen. Hij breekt een lans voor een taal met veel leenwoorden: ze verrijken een taal. ‘Leenwoorden maken een taalcultuur inclusief en divers. Ze hebben een eigen gevoelswaarde en vullen een leemte in.’ Zijn advies: ‘Gebruik meer vreemde woorden.’
Duitstalig Saksisch Terug naar mijn eigen moerstaal, de taal waarmee ik ben opgegroeid. Het Sallands is een dialect dat zijn oorsprong vindt in het Duitstalige Saksisch. Ik ben dit dialect de afgelopen decennia door mijn verblijf in de Randstad behoorlijk ontgroeid. Toch echoën tal van woorden uit mijn jeugd nog na. Dan denk ik aan typisch Sallandse woorden als kniepkonte (gierigaard), stoete (brood), siepen (huilen), snien (snijden), luu (mensen), piepe (pijp) en wichter (kinderen). Kenmerkend aan het Sallands is de oa-klank, vaak in combinatie met een verkleinwoord. In het Sallands woordenboek van de werkgroep Dialekt van het Cultuurhistorisch Genootschap wemelt het van de voorbeelden: stroate (straat), veurjoar (voorjaar), verroan (verraden), töafeltie (tafeltje), nöadtie (naadje).
Identiteit Ben ik in Salland, dan versta ik het dialect nog wel, redelijk althans. Je moerstaal pak je snel weer op. Vooral in de gesprekken met mijn enkele jaren geleden overleden moeder gebeurde dat. Die gesprekken gingen haast als vanzelf al snel over in het Sallands dialect. Mijn van oorsprong Duitse vrouw kon zo’n gesprek vanwege haar moerstaal wel enigszins volgen, maar moest toch ook geregeld raden waar het nu toch weer over ging. Je oorspronkelijke taal – en cultuur – blijft onderdeel van je identiteit en dat is goed. Bomen die te zeer van hun wortels losraken vallen om en kunnen dan ook weinig meer van zichzelf doorgeven. Dat doet mij denken aan een artikel dat ik ruim drie decennia geleden als de Volkskrant-journalist schreef over het onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC). Dat was toen onderwerp van een verhit maatschappelijk debat. Was aandacht voor de eigen taal en cultuur nu goed of slecht voor migrantenkinderen en hun latere ontwikkeling? Wetenschappers en politici sloegen elkaar met de voor- en nadelen om de oren. Ik interviewde daarom destijds Hasip Turan, een Turkse onderwijzer die op z’n tweeëntwintigste naar Nederland was gekomen en als machinebankwerker bij Wilton-Fijenoord in Schiedam aan de slag was gegaan. De aanname in die tijd was dat buitenlandse kinderen tijdelijk in Nederland zouden blijven. Bij hun terugkeer in Turkije zouden zij dan een achterstand hebben opgelopen. Turan kreeg gedaan dat hij op een school in de Schiedamse wijk De Gorzen Turkse kinderen – naast de reguliere Nederlandse lessen – ook een aantal uren les mocht geven in de Turkse taal en cultuur.
Verrassend actueel Wat Turan in dat interview in 1989 zei, is nog steeds verrassend actueel. Het raakt ook aan het thema van de Boekenweek dit jaar, ook al bestaat het onderwijs in eigen taal en cultuur allang niet meer: ‘OETC is niet alleen maar taal. Het is ook van belang voor het zelfvertrouwen en zelfbewustzijn van de kinderen. Dat kunnen ze nooit aan het Nederlands ontlenen. De eigen taal is een vorm van persoonlijkheid die je in staat stelt zelfvertrouwen te winnen.’ Hasip Turan wees daarnaast op een emanciperend effect van het OETC-onderwijs: de Turkse kinderen gingen beter presteren. ‘Toen ik net op De Gorzen werkte werden alle Turkse kinderen naderhand naar het lbo gestuurd. Het hoogste was een kind dat naar het leao ging. Nadat ik er een aantal jaren had gewerkt, was dat beeld totaal veranderd. Turkse kinderen gingen naar mavo, havo, zelfs naar het gymnasium. Ze scoorden relatief hoger dan de Nederlandse kinderen. Dat is niet alleen mijn prestatie, ik werkte nauw samen met mijn Nederlandse collega’s.’
Drietalig Turan stimuleerde de kinderen ook tot lezen: Nederlandse en Turkse boeken. Het kind moet met beide talen bezig zijn, was zijn stellige overtuiging, een wijsheid die momenteel opgaat voor de grote aantallen Oekraïense kinderen in Nederland die al dan niet naar hun land terugkeren. De wijze woorden van Hasip Turan zie ik ook terug bij onze driejarige kleinzoon in Californië. Hij wordt daar min of meer drietalig opgevoed. Op school leert hij uiteraard Amerikaans-Engels, van onze zoon leert hij wat Nederlandse woorden en van onze Iraanse schoondochter woorden in het Farsi. En ook van de drie culturen krijgt hij het nodige mee. Je krijgt geen moment de indruk dat hem dat moeilijk valt. Sterker nog, hij vindt het zelfs wel leuk. Zo gemakkelijk gaat dat met kinderen. Wanneer wij met hem skypen schalt dan ook als eerste heel luid ‘Opa! Oma!’ uit de speaker… ◼
Deel dit artikel