Crisisdenken is niks meer dan een politieke strategie
Tekst Mark van Ostaijen Beeld Shutterstock
De crisismetafoor komt bestuurders en politici goed van pas. Het is een bewuste politieke strategie van het schetsen van de werkelijkheid op een manier die in tijd en ruimte zo urgent is dat er wel opgetreden moet worden. Dat bestuurders vooral denken in crises stemt tot nadenken, zegt socioloog Mark van Ostaijen. Want het is pas serieus een feitelijke crisis, als we maatschappelijke problemen louter kunnen zien als crisis. Dat geeft te denken. Hier. En nu.
‘Plak ergens het woord crisis achter en je hebt meteen de aandacht’
Het lijkt wel permanent crisistijd. Bestuurskundige en VVD-politicus Uri Rosenthal zag de coronacrisis als ‘de grootste crisis’ uit onze geschiedenis. We zitten nu in de eerste, acute fase. Daarna krijg je de ‘crisis na de crisis’. Bestuurskundige Mark Bovens (Universiteit Utrecht) is bovendien van mening dat na een maatschappelijke crisis ‘meestal ook nog een politieke crisis volgt’ en volgens hoogleraar politieke instituties en openbaar bestuur Arjen Boin (Universiteit Leiden) zijn de huidige crisissituaties een ‘grenzeloze crisis’. Niet voor niets is de Nederlandse crisiswereld recentelijk aanzienlijk geprofessionaliseerd. Zo hebben verschillende ministeries nu een afdeling crisismanagement, zijn veiligheidsregio’s gevormd, traint het ministerie van Justitie en Veiligheid ambtenaren in de Nationale Academie voor Crisisbeheersing en behalen aan de Universiteit Leiden jaarlijks zo’n 200 studenten hun diploma in Security and Crisis Management.
Krinomai Nu heeft het woord crisis in ons dagelijks spraakgebruik een problematiserende lading. Als iemand in een persoonlijkheidscrisis zit of wanneer de buren zich in een relatiecrisis bevinden, dan is er meestal sprake van een tamelijk problematische situatie. De term is etymologisch gezien echter neutraler van aard. Het komt voort uit het (oud-)Griekse werkwoord krinomai met de betekenissen scheiden, schiften, onderscheiden, beslissen, beslechten, richten en oordelen. Zo bezien is het woord crisis eerder een werkwoord waarbij een beslissend of urgent aspect in de sociale werkelijkheid wordt aangeduid. En dat is precies wat het talige aspect aan het woord crisis in de hedendaagse context doet: urgentie verlenen. Plak ergens het woord crisis achter en je hebt de aandacht. Dat verklaart waarom het gebruik van de crisismetafoor juist in een politiek-bestuurlijke context erg aantrekkelijk is of zoals recentelijk gesteld door minister Marjolein Faber: ‘Ik ga voor het noodrecht en daar zetten we op in, want dan kan ik heel snel maatregelen nemen. Dat kan het snelst als ik een juridische asielcrisis kan uitroepen.’ Want de crisismetafoor verleent urgentie. En urgentie zorgt voor legitimatie voor handelen en noodzaakt interventies. En juist die formule [urgentie+legitimatie=interventie] is voor politiek en bestuur bijzonder aantrekkelijk.
Talige hausse Dat is ook af te lezen uit de cijfers. Want als men kijkt naar het gebruik van het woord crisis in parlementaire documenten (handelingen en Kamerstukken van de Eerste en Tweede Kamer) tussen 1885 tot 2020, dan valt de recente popularisering sterk op. Zo werd het woord in de laatste 15 jaar bijna 2 keer meer gebruikt (24.474 keer) dan de optelsom van alle (!) 120 jaren ervoor (12.957 keer). Het toont vooral een crisisinflatie. De crisis als metafoor is dus populair en recent (Bron: Zoek.officielebekendmakingen.nl). Enig historisch besef relativeert wel meteen diegenen die betogen dat er nu eenmaal ook meer crises zijn. Een blik op de tijdlijn met enkele wereldoorlogen, een oliecrisis, politionele acties en een beurskrach, omvat voldoende sociale situaties met vergelijkbare eigenschappen. Daarmee valt een existentiële claim in twijfel te trekken. Nee, er is daadwerkelijk sprake van een talige hausse, een metaforische mode die functioneel is binnen het huidige politiek-bestuurlijke denken. Dat doet afvragen: welke functie vervult de crisismetafoor nu in dat politiek-bestuurlijke denken?
‘De inzet van de crisismetafoor is geen onschuldige aangelegenheid’
Crisisfunctie De crisismetafoor komt bestuurders en politici goed van pas en past binnen een politieke strategie om legitimiteitsproblemen te bezweren. Want mondige en geïndividualiseerde burgers zijn louter te bewegen richting een beoogd beleidsdoel door urgentie en noodzakelijkheid te putten uit een immanent problematische situatie die direct – hier en nu – om actie vraagt. Crisisdenken maakt een permanente aanspraak op de onmiddellijkheid mogelijk. Als bijvoorbeeld iemand is aangereden, (crisis!) moet je te hulp schieten; daar komt geen ideologie aan te pas. Dat vraagt om direct en pragmatisch handelen. Daarmee is het gebruik van de crisismetafoor allesbehalve een onschuldige of neutrale aangelegenheid. Integendeel. Het is een bewuste politieke strategie van het schetsen van de werkelijkheid op een manier die in tijd en ruimte zo urgent is dat er wel opgetreden moet worden. Wegkijken, stilstaan of op de handen zitten zijn dan (uiteraard) geen optie. Dit gaat gepaard met een soort nieuwe fermheid of daadkracht die hedendaags bestuurlijk vermogen zou kenmerken. Want ja, TINA (There Is No Alternative) en geen actie is geen optie. En dus moeten “we” ons allemaal gaan bewegen richting de nieuwe beleidsnorm. Of dat nu de opkoop- of stoppersregeling is voor boeren om de stikstofcrisis te bezweren of destijds het nationaliseren van ABN AMRO om de financiële crisis te boven te komen: het moet, want het is crisis. Zodoende zijn de functie, de inzet en de popularisering van de crisismetafoor geen toevallige, laat staan onschuldige, aangelegenheid. Met de crisismetafoor wordt de tijdshorizon gedisciplineerd richting een urgent heden. En uit die urgentie putten bestuurders noodzakelijkheid, onmiddellijkheid en legitimiteit om nu te handelen. Het legitimeert bestuurlijk ongeduld, actiebereidheid en daadkracht.
Commissie stiekem Tegelijkertijd depolitiseert de crisismetafoor democratische oppositie en technocratiseert dit het besluitvormingsproces. Voorbeelden hiervan zijn het zakenkabinet tijdens de coronacrisis (met een bewindspersoon als crisismanager) en de invloed van het Outbreak Management Team. Of hoe parlementaire verantwoording en controle permanent is gedepolitiseerd en getechnocratiseerd binnen de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten ofwel de ‘Commissie stiekem’ als het gaat om nationale veiligheid, terrorisme en crisisbestrijding. Het zijn voorbeelden waarbij crisisdenken permanente vormen heeft gekregen en diverse alledaagse vormen van diepgravende reflexiviteit opschort. ‘Soeverein is degene die over de uitzonderingstoestand beslist,’ zo wist de Duitse jurist Carl Schmitt al. En met de alomtegenwoordigheid van de crisis als stijlfiguur regeert de uitzonderingstoestand. Maar wanneer er sprake is van een permanente uitzonderingstoestand, gaat dat democratisch gezien altijd gepaard met de inperking van fundamentele burgerlijke vrijheden en rechten. Want tijdens de uitzonderingstoestand wordt de ‘vrijheid of gerechtigheid voor onbepaalde tijd met een sluier omhangen’ (Schmitt in: Agamben, 2020: 64).
Tijdelijk wordt permanent Bovendien toont historisch onderzoek aan dat zodra een uitzonderings- of noodtoestand in werking treedt, die nieuwe norm altijd een meer permanent karakter krijgt dan de bedoeling was. Juist de constructie van een probleem als crisis stelt bestuurders in staat om de uitzonderingstoestand soeverein te handhaven en de uitzondering met de regel te laten samenvallen, waardoor allerlei tijdelijke wet- en regelgeving preventief (want ter voorkoming van) kan blijven voortbestaan. De discussie rondom noodrecht en spoedwet om een asielcrisis uit te roepen geeft in dat licht te denken. De populariteit van ons crisisdenken geeft ons te denken. Het is allesbehalve een neutrale of onschuldige metafoor. Crisisdenken is wellicht bestuurlijk populair, maar heeft democratische consequenties die permanent doorwerken op burgerlijke rechten en vrijheden. Ook wanneer deze crisis weer is opgevolgd door de volgende. Dat bestuurders vooral denken in crises stemt tot nadenken. Want het lijkt me pas serieus een feitelijke crisis, als we maatschappelijke problemen louter kunnen zien als crisis. Dat geeft te denken. Hier. En nu. ◼
Mark van Ostaijen is als bestuurssocioloog verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Deel dit artikel