Tekst Gert Riphagen
Een lezer van een landelijk dagblad beklaagde zich onlangs dat zijn krant te veel aandacht besteedt aan zaken die fout gaan. Er is toch ook veel goeds te melden, zo stelde deze lezer. Waarom daar niet wat vaker de schijnwerpers op richten?
‘Zet schrijvers van goede teksten in het zonnetje’
De krant was het niet eens met de lezer. Zaken die fout gaan trekken nu eenmaal meer de aandacht en zijn daarmee nieuwswaardig. Een krant moet daar dan ook over schrijven. En, zo luidde het verdere verweer: de krant gaat positieve ontwikkelingen echt niet uit de weg. Zo schrijft het dagblad Trouw, de krant in kwestie, bijvoorbeeld veel over veelbelovende ontwikkelingen op het terrein van duurzaamheid en circulaire economie. De krant begon ooit een jaarlijkse ranglijst van meest duurzame initiatieven in Nederland. Als taaladviseur krijg ik geregeld hetzelfde verwijt. Waarom vooral aandacht besteden aan zaken in ambtelijke teksten die niet goed gaan? Zoals die eindeloos lange zinnen, met veel bijzinnen en ook nog in passieve vorm geschreven. Of de ongebreidelde hoeveelheid jargon (vaktaal). Of de afkortingen waar niemand behalve ingewijden wijs uit kunnen; het wemelt ervan in ambtelijke teksten. Ik vind het mijn plicht daarop te blijven wijzen. De overheid heeft een dure plicht om zich in begrijpelijke taal uit te drukken en de burger heeft, omgekeerd, recht op begrijpelijke taal van de overheid.
Leren van goede voorbeelden Maar toch, ik snap dat door die krantenlezer aangehaalde ongemak op mijn terrein ook wel. Als je er steeds op wordt gewezen dat iets niet deugt, vergroot dat de animo tot verbeteringen wellicht niet. Bij schrijvers van ambtelijke teksten is dat vast niet anders. Als taaladviseur is het zaak hierin een balans te vinden: waar nodig moet je kritisch zijn en blijven op slecht ambtelijk taalgebruik, maar tegelijkertijd moet je wellicht ook wat meer aangeven wat er wel goed gaat. Zo’n uitgebalanceerde aanpak draagt bij aan een schrijfklimaat waarin veranderingen eerder tot stand komen. En het geeft de taalburger moed. Kleine, praktische zaken kunnen daarbij behulpzaam zijn. Zo ga ik met mijn collega van het Taalteam van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geregeld met directies in gesprek over ambtelijke teksten. Wij lichten dan onder meer een onderzoek toe van Taalcentrum VU waaruit blijkt dat het taalgebruik in ambtelijke nota’s vaak een onvoldoende scoort. Laatst echter vroeg een ambtenaar op zo’n bijeenkomst ons een beetje mismoedig: ‘Maar hebben jullie ook voorbeelden waarin het wel goed gaat met ons taalgebruik? Zodat we daarvan kunnen leren.’ Dat was een prima suggestie. We pakken de handschoen op en gaan zo’n publicatie maken.
Concrete voorbeelden Zo’n 20 jaar geleden deed ik in mijn boekje De notadokter is gek! bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport al iets vergelijkbaars. De bundel bevatte twintig columns over aspecten van ambtelijk taalgebruik. Bij elke column over een bepaald thema liet ik niet alleen zien waar de schoen wrong, maar reikte ik ook concrete voorbeelden aan hoe het beter kon. Zo suggereerde ik in de column over jargon om van de ambtelijke formulering ‘een aanzienlijke doorlooptijd’ te maken: het duurt lang. En ‘het lage risicoprofiel’ werd: geringe kans op risico’s. En ‘de bedoelde middelen’ werd: het geld. En zo ging het de gehele bundel door. Eenvoudige handreikingen. Een andere manier van positief benaderen is om de schrijvers van goede teksten in het zonnetje te zetten. Secretaris-generaal Jan Hendrik Dronkers van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een warm pleitbezorger van begrijpelijke overheids- taal, heeft daarom de Klare Taalbokaal ingesteld. Die bokaal beloont schrijvers van de best leesbare interne nota’s, Kamerbrieven en burgerbrieven van het departement. Onlangs zijn de prijzen voor het eerst uitgereikt. Hopelijk is dit het begin van een mooie traditie. Het is een betrekkelijk eenvoudige manier om op een positieve wijze aandacht te besteden aan het belang van goed ambtelijk schrijverschap.
Voorbeeld Het kan ook helpen om goede ambtelijke schrijvers ten voorbeeld te stellen aan hun collega’s. Laatst kregen we op een bijeenkomst bij een directie de tegenwerping dat nu eenmaal niet alle ambtenaren even goed kunnen schrijven. Dat klopt en dat is ook niet erg, ook al moet je wel kunnen uitgaan van een basisniveau. Het kan daarbij helpen om op directies schrijfcoaches op te leiden: taalvaardige collega’s die anderen taaladvies geven over teksten. Zo kunnen ambtenaren elkaar de hand reiken. Of je kunt je tekst laten lezen door collega’s uit een heel andere hoek van het departement, zoals iemand laatst op een bijeenkomst suggereerde. Ook de meest begenadigde literaire schrijvers maken bij hun uitgeverij vaak dankbaar gebruik van ervaren redacteuren als klankbord. Dan hoeft een ambtenaar zich daar zeker niet voor te schamen. Daarom is het goed om ook nadruk te leggen op zaken die wel goed gaan in de dagelijkse departementale schrijfpraktijk. Dit laat onverlet dat zaken die niet deugen aan de kaak gesteld moeten blijven worden. Zo zou het niet nodig moeten zijn dat een staatssecretaris zich beklaagt over de spelling- fouten die ze geregeld aantreft in de teksten die ze voorgelegd krijgt. Die teksten zijn daarvoor al langs vele ogen gegaan, maar niemand die de fouten opmerkte. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verstuurde in mijn tijd als notadokter daar ooit een brief aan het Tweede Kamerlid ‘mevrouw Ari’, waarmee de latere Kamervoorzitter Khadija Arib werd bedoeld. Foutje, bedankt.
Balanceeract Onderzoek naar de daadwerkelijke leesbaarheid van ambtelijke teksten blijft daarom nodig. Meten is weten. In 2023 legden we bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de interne nota’s voor de bewindslieden langs de meetlat van de leesbaarheid, dit jaar komen de brieven aan het parlement aan de beurt. Daarbij willen we ook de ‘ontvangers’ van die teksten – niet alleen Kamerleden maar bijvoorbeeld ook journalisten – om een oordeel vragen: zijn de departementale teksten voldoende begrijpelijk geschreven? De uitkomsten van dat onderzoek gebruiken we weer in de taalaanpak van het departement. Zo blijft het werk van een departementaal taaladviseur een balanceeract tussen bekritiseren, stimuleren en waarderen. Om in de woorden van de kritische krantenlezer te blijven die ik aan het begin van deze column aanhaalde: zaken die niet goed gaan stel je als taaladviseur aan de kaak, maar zaken die wel goed gaan verdienen zeker ook de aandacht. Schijnwerpers kun je gelukkig vele kanten op richten! ◼
Deel dit artikel