Nationale noodzaak
‘Leg burgerparticipatie op centraal niveau vast in de wet’
Tekst Jelle van der Meulen Beeld Hilbert Krane
Waar burgerparticipatie op decentraal niveau hier en daar de nodige successen kent, is daar op centraal niveau nog weinig sprake van. Wetgeving en overkoepelend beleid ontbreken. ‘Bij ministeries is burgerparticipatie afhankelijk van de vraag of ambtenaren er toevallig affiniteit mee hebben.’
‘Op nationaal niveau moeten we een been bijtrekken’
De overheid moet meer luisteren naar de burger: het is een veelgehoorde kreet in verkiezingstijd. Verschillende vormen van burgerparticipatie lijken daar de uitgelezen mogelijkheid voor te bieden. Meerdere politieke partijen zetten er dan ook ‘best stevig’ op in tijdens de verkiezingen, zegt Guido Enthoven, directeur van het Instituut Maatschappelijke Innovatie. ‘Aan de andere kant wordt het al 25 jaar geroepen. In het regeerakkoord van 1998 werden er ook mooie woorden aan gewijd, maar er komt nog altijd weinig van terecht. Papier is geduldig. Dus ook nu geldt: eerst zien, dan geloven.’
Gemiste kans In oktober van dit jaar is de Wet versterking participatie op decentraal niveau aangenomen door de Tweede Kamer. De huidige inspraakverordening moet daarmee omgebouwd worden tot een participatieverordening. Daarin moeten decentrale overheden aangeven hoe zij de betrokkenheid van burgers vormgeven, zowel bij de voorbereiding, de uitvoering als de evaluatie van beleid. Ook kunnen burgers, wanneer de wet aangenomen wordt, voorstellen om taken over te nemen van de overheid. Een goede zaak, meent Enthoven, maar ook een gemiste kans. Er is namelijk nog geen wetgeving die burgerparticipatie ook op nationaal niveau vastlegt. Begin dit jaar publiceerde adviesbureau Berenschot een onderzoeksrapport over participatie op nationaal niveau. Daarin wordt geconcludeerd dat op nationaal niveau het nodige aan burgerparticipatie plaatsvindt, maar dat dit gefragmenteerd is.
Dienstbaar Die conclusie onderschrijft Enthoven. ‘Het beeld op nationaal niveau is inderdaad versnipperd. Bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is van oudsher best aandacht voor burgerparticipatie en is er een aantal procedures waarbij vroegtijdige participatie verplicht is. Op dat ministerie zit stevige kennis. Bij andere ministeries is dat minder ontwikkeld. Of daar burgerparticipatie plaatsvindt, hangt vooral af van of ambtenaren er toevallig affiniteit mee hebben.’ Dat komt deels voort uit de complexiteit van de bestuurlijke wereld, denkt Enthoven. ‘Je moet het met tal van afdelingen en directies eens worden, soms met andere ministeries, of dingen interbestuurlijk afstemmen met het IPO (het Interprovinciaal Overleg) of de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten). Maar uiteindelijk doe je het allemaal voor de burger en sta je in dienst van de samenleving. Daarom is het essentieel dat je bij een beleidstraject aan de voorkant moet nadenken in welke fase je burgers gaat consulteren, en op welke wijze.’
Goede wil Aan goede wil ontbreekt het heus niet, vervolgt Enthoven: ‘Het overgrote deel van de ambtenaren heeft hart voor de publieke zaak, maar je wordt als ambtenaar bijna automatisch de binnenwereld ingezogen.’ Hij noemt het promotieonderzoek van Erik-Jan van Dorp, die de loopbanen en dagelijkse praktijk van topambtenaren onderzocht. ‘Die concludeerde dat topambtenaren zeggen prioriteit te geven aan het luisteren naar de samenleving, stakeholders en uitvoeringsorganisaties. Maar in de praktijk gaat 95 procent van de tijd zitten in de binnenwereld en het interne afstemmen.’ ‘Dan denk je aan het eind: o ja, we moeten nog iets met burgerparticipatie. Maar wordt dat niet te ingewikkeld? Wie ga je betrekken en hoe representatief is het dan? Wat doen we met de resultaten? Je kunt zo honderd redenen bedenken om het dan maar niet te doen en dus gebeurt het vaak ook niet. Juist daarom is het zo belangrijk om burgerparticipatie ook op nationaal niveau wettelijk te verankeren. Ieder groot beleidsproces dat in betekenisvolle mate burgers raakt, moet een vorm van burgerparticipatie kennen.’
‘Het is twee stapjes vooruit en dan een stapje achteruit’
Kaders Een goed participatieproces voldoet aan een aantal voorwaarden, meent Enthoven. Allereerst: bezint eer ge begint. ‘Denk goed na over de kaders: wat staat open voor beïnvloeding en wat staat niet ter discussie? Stem dat intern af en communiceer dat duidelijk met de samenleving.’ Ten tweede is het van groot belang om vooraf af te spreken wat er met de resultaten van het participatieproces gebeurt. ‘Mag je vrijblijvend brainstormen of worden adviezen direct overgenomen? Dat blijft vaak vaag en kan voor teleurstelling zorgen bij burgers, wanneer duidelijk wordt dat er weinig gebeurt met hun inbreng.’ Ook over die inbreng is het goed na te denken wat je ermee wilt bereiken, stelt Enthoven: ‘Ben je op zoek naar voorkeuren voor bepaalde beleidsopties, of wil je ook nieuwe plannen en ideeën horen?’ Daarnaast is representatie van verschillende groepen van groot belang. ‘Bij de landbouwtafels – op zich een interessant fenomeen – waren vooral partijen dominant die de gevestigde belangen vertegenwoordigden: de boerenorganisaties. Daarom had je beter, parallel aan dat traject, een digitale dialoog kunnen organiseren met gewone burgers. Onder die groep onderzoek je welke oplossingen op breed draagvlak kunnen rekenen. Zo voorkom je dat bepaalde groepen, of het nu boeren of milieuorganisaties zijn, onevenredig veel invloed krijgen.’
Afgewogen oordeel Burgers zijn volgens Enthoven heel goed in staat tot een afgewogen oordeel te komen; als ze maar ergens induiken en zich uitgebreid laten informeren door experts. ‘Dat zag je bij het IJslandse burgerpanel voor de herziening van de Grondwet. Ik geloof dat een groep van zo’n 150 burgers daar zo’n 10 zaterdagen mee bezig is geweest, om vervolgens tot een advies te komen dat echt slim in elkaar zat.’ Of de politieke plannen om burgers meer bij beleid te betrekken dit keer wel vorm krijgen, moet blijken. ‘Het is telkens twee stapjes vooruit en dan weer een stapje achteruit. Ik ben voorzichtig optimistisch: de revolutie ligt op schema. Maar op nationaal niveau moeten we een been bijtrekken en moet de vrijblijvendheid eraf. Wetgeving kan daarvoor de basis bieden, om van daaruit een cultuurverandering teweeg te brengen. Het is tijd voor een Wet Versterking participatie op centraal niveau.’ ◼
Deel dit artikel