Tekst Gert Riphagen
In rechtszaken is het doorgaans wel duidelijk wie de dader en wie het slachtoffer is. Neem iemand die met een pistool op een plaats delict bij het slachtoffer wordt aangetroffen. Of neem iemand die na grondig dna-onderzoek aan een misdrijf gelinkt kan worden. In die gevallen is er vaak weinig twijfel over het daderschap. Het is dan maar een kleine stap naar een veroordeling. Maar het is niet altijd zo simpel. Dan is het moeilijk of niet te bewijzen wie de dader is.
Het komt daarentegen ook voor dat iemand op de keper beschouwd meer slachtoffer is dan dader. In mijn jaren als rechtbankverslaggever volgde ik eens een zaak van een taxichauffeur die voor drugssmokkel was aangeklaagd. Zijn bedrijf stond op de rand van de afgrond. Iemand had hem voorgehouden dat alle problemen opgelost konden worden met een enkel ritje met drugs van Rotterdam naar Kopenhagen. De wanhopige taxichauffeur ging in op het aanbod. Hij werd echter gepakt en veroordeeld. Maar was hij nu louter dader of toch ook niet een beetje of vooral slachtoffer?
‘Het is altijd handig om iemand mee te laten lezen’
Dunne scheidslijn Iets vergelijkbaars doet zich voor bij het schrijven van ambtelijke teksten die zijn ontspoord. Daar is het ook niet altijd duidelijk wie de veroorzaker is van een onbegrijpelijke tekst. Dat hoeft niet altijd de auteur te zijn. Een cursist vroeg mij er laatst naar tijdens een schrijftraining. ‘Wat helpt het wanneer ik een begrijpelijke tekst probeer te schrijven, maar mensen om mij heen en organisaties waar ik mee te maken heb, dat niet doen? Wat verandert er dan echt?’ Dat zijn terechte vragen. Is de auteur van een slecht leesbaar stuk altijd zelf de dader, of soms ook het slachtoffer, van bijvoorbeeld krachten om hem of haar heen? Dit dilemma kaart ik in schrijftrainingen dan ook geregeld aan. Ik laat dan op een en dezelfde sheet twee kolommen zien. De linkerkolom gaat over de auteur als dader. De rechterkolom toont de auteur als slachtoffer. Er loopt bij beleidsnota’s vaak een dunne scheidslijn tussen het een en het ander. Het schrijven van beleidsnota’s is immers een wisselwerking tussen de schrijfkwaliteiten van een auteur en krachten die op het schrijfproces inwerken.
Schrijfvakmanschap voorkomt daderschap Het begint met goed schrijfvakmanschap. Hiermee legt de auteur zelf de basis voor een goed leesbaar stuk. Schort het hieraan, dan belooft dat weinig goeds. Wat is goed schrijverschap? Met een drieslag kom je een heen eind. Om te beginnen: de voorbereiding. Ga nooit schrijven zonder een volstrekt helder beeld te hebben waar de tekst over moet gaan. Een schrijfschema is daarbij heel behulpzaam; het is wat mij betreft zelfs een vereiste. Dat dwingt je om vooraf goed – liefst ook met anderen – na te denken over de opzet en inhoud van een tekst. In de Tour de France rijden ze ook niet zomaar wat door Frankrijk, maar wordt gekoerst aan de hand van een vooraf vastgesteld schema. Een schrijfschema is overigens niet in beton gegoten, ga er indien nodig flexibel mee om. Dan is er de schrijftechniek. Dit aspect heb je als auteur grotendeels zelf in de hand. Je komt als auteur een heel eind met het volgen van een aantal simpele schrijfregels, zoals:
- schrijf overzichtelijke alinea’s en gebruik witregels;
- schrijf korte zinnen, maximaal 15-20 woorden;
- schrijf actieve en gemakkelijk te lezen zinnen;
- vermijd afkortingen of schrijf ze tenminste een keer voluit;
- vermijd onnodige vaktaal of leg vaktermen uit;
- vermijd vage termen;
- vermijd waar mogelijk anderstalige woorden.
Ten slotte is er de afwerking. Het is zaak je tekst goed te controleren op taalfouten en slordigheden. Het is daarom altijd handig iemand mee te laten lezen. Dat kan ook prima een buitenstaander zijn. Zo leest mijn vrouw mijn taalcolumns altijd nog een keertje goed na. Deze keer wees ze mij op een aantal veel te lange zinnen in deze column. Als het goed is, zijn die er nu uit. Wie zich serieus aan bovenstaande tips houdt kan in beginsel niet van daderschap beticht worden. Iedere schrijver kan voor zichzelf het beste uitmaken in hoeverre hij of zij daarin slaagt. In de praktijk wordt een beleidsnota vrijwel nooit door slechts één iemand geschreven. Het is doorgaans een samenspel van meerdere auteurs. Maar ook aan medeauteurs kun je bovenstaande basiseisen stellen.
Ambtelijke stuurmanskunst voorkomt slachtofferschap Er gaat vaak een zucht van verlichting door de zaal wanneer ik bij een schrijftraining begin over de auteur als slachtoffer. Het leidt meteen tot herkenbaarheid. Elke beleidsschrijver maakt wel mee dat diens oorspronkelijke tekst tot een bombardement van wijzigingsvoorstellen leidt. Uiteraard zijn er nuttige aanvullingen. Die neem je in dankbaarheid aan. Maar er kunnen ook suggesties zijn die een tekst minder goed leesbaar maken. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het uitvechten van een (inter)departementale stammenstrijd. Duidelijkheid is in dat soort situaties niet zelden het eerste slachtoffer. Wanneer wordt een auteur van een tekst slachtoffer in plaats van dader? Wanneer wordt er zo hard aan het stuur van een auteur gerukt dat diens auto in de vangrail raakt? Op basis van mijn jarenlange ervaring bij een aantal departementen zie ik een aantal oorzaken:
- een ondeugdelijke schrijfopdracht;
- een steeds wisselende schrijfopdracht;
- bewust vaag houden van bepaalde passages;
- tegenwerking, in eigen huis of daarbuiten;
- onvoldoende steun van de opdrachtgever tijdens het schrijven;
- tegenstrijdige (politieke) belangen.
Het voert in deze te ver om deze oorzaken uitgebreid door te nemen. Of om aan te geven hoe je je hier het beste tegen kunt wapenen. Schrijvers van beleidsnota’s zullen de situaties vanuit hun eigen praktijk herkennen. Ze hebben er in meer of mindere mate weleens mee te maken. Ik werp hier slechts de vraag op of het dan gerechtvaardigd is om de auteur van een slecht leesbaar stuk louter als dader of juist ook als slachtoffer te beschouwen. Het vraagt immers grote ambtelijke stuurmanskunst om met krachten als hierboven om te kunnen gaan.
En de lezer dan? Bespiegelingen over ambtelijke notaschrijvers als dader of slachtoffer zijn nuttig en nodig, maar uiteindelijk gaat het om de lezer. Die moet een tekst kunnen begrijpen. De lezer is vaak het echte slachtoffer van slecht leesbare overheidsteksten. Dat kan niet vaak genoeg benadrukt worden. Daarom is het hoopvol dat demissionair staatssecretaris Vijlbrief onlangs in een interview een pleidooi hield voor een wettelijk recht van burgers op begrijpelijke overheidstaal. Vijlbrief was geschrokken van de (schriftelijke) communicatie van de overheid met de slachtoffers van de Groninger bodemdaling. Hij had er zijn eigen brieven aan de Groningers nog eens op nagelezen en schaamde zich met terugwerkende kracht voor het taalgebruik daarin. Hopelijk beklijft die schaamte ook na de komende verkiezingen en leidt ze tot een concreet voorstel voor een wettelijk recht voor burgers op begrijpelijke overheidstaal. Ik kan niet wachten! ◼
Deel dit artikel